Haarlemse helden #1
Haarlemse helden #1 – Jan van der Horst
Daar stond hij dan, donderdagavond in de winkel aan de kassa. Met een half oor luisterend zat ik aan de computer er naast.
”Ik heb nog bijna de Tour de France gereden. ’t Was in de tijd van Jan Janssen voor het Caballero team. Nu fiets ik nog iedere ochtend twee keer het parcours van de Dune Bikers in Zandvoort. Daarna ga ik nog lekker schaatsen op IJbaan Haarlem.”
Ik ben benieuwd wie het is, google weet alles. In het wielerblog lees ik hoe zijn carrière is afgelopen:
“Nog één keer gaf ik mijzelf de kans te bewijzen dat ik echt met reden beroepsrenner was en ik had daarbij niet de eenvoudigste weg gekozen. Nee, Jan moest goed aan de bak in het Ardenner weekend, wat in mijn profperiode de benaming was voor de combinatie van de Waalse Pijl en Luik-Bastenaken-Luik, twee klassiekers die in een tijdsbestek van enkele dagen werden verreden. Mijn verdere loopbaan in het profpeloton zou in de Ardennen worden beëindigd en de enige kans die ik mijzelf gaf om aan het afscheid te ontkomen was een klassering bij de eerste tien. Lukte dat niet dan was het definitief afgelopen met mijn wielerloopbaan.
Ik had net zo goed direct mijn besluit bekend kunnen maken, want een topklassering was in een dergelijke koers voor mij echt te hoog gegrepen. Diep in mijn hart wist ik dat natuurlijk wel, maar stoppen is een zwaar besluit en je weet het immers maar nooit. Niet geschoten is altijd mis, zei mijn vader altijd en met die wijsheid in het achterhoofd, reisde ik af naar Limburg waar de Caballero-ploeg bij elkaar zou komen in het hotel van Jeu Lambrichts onze vaste pleisterplaats als we in die contreien moesten koersen. Zo hadden we overal van dat soort vaste onderkomens en als je er een aantal keren was geweest dan voelde dat vertrouwd. Zo ook bij de oom van mijn ploeggenoten Huub en Jan Harings in het mooie Geulle.
Op de ochtend van de koers voelde ik me gespannen. Het was erop of eronder en de kans was groot dat het vandaag mijn laatste koers zou zijn. Slechts een wonder zou een afscheid van mijn grote liefde kunnen voorkomen. Ik liet niets aan het toeval over. De benen werden zorgvuldig geschoren en geolied. Met zorg wreef ik de uierzalf in de porieën van mijn broekzeem en ik druppelde de ogen en de neus voor een goed zicht en wijd openstaande luchtwegen. Zelfs een schoon petje voor bij een eventuele huldiging werd niet vergeten, hoewel ik wist dat dit overbodige ballast zou zijn. Kortom, met een supergesoigneerd lijf, maar met twijfel tussen de oren ging Jantje van start in De Waalse Pijl.
Al op de eerste steile klimmetjes gaven de bovenbenen aan dat het moeilijk zou worden en na enkele uren gaf ik gedemoraliseerd de doodstrijd op om via een kortere weg naar de aankomst te fietsen. Mijn tot mislukken gedoemde Ardennenoffensief was ten einde en daarmee mijn bestaan als beroepsrenner. Onderweg naar de finish kwam er een auto naast me rijden en uit het portierraam grijnsde het hoofd van Jean De Gribaldy, een Franse ploegleider. Hij bood me aan dat ik mee kon rijden en die vriendelijkheid verbaasde me, want ik had nooit eerder een woord met die man gewisseld. Toen mijn fiets was ingeladen en ik was ingestapt, begreep ik pas zijn welkome geste. Op de achterbank zat soigneur Jan Heil en ik vertelde hem direct dat mijn laatste koers erop zat.
Jan verzekerde me lachend dat hij dat al zo vaak had gehoord en opperde er eerst maar eens een nachtje over te slapen, want morgen zou ik er ongetwijfeld heel anders over denken. Ook mijn ploegmaten reageerden ongelovig toen ik die avond met de tas in de hand emotioneel afscheid kwam nemen. Ploegleider Gé Peters stond er beteuterd bij. Hij kende me beter dan wie ook en wist wat er in me omging. We omhelsden elkaar zwijgend en wisten dat de vader afscheid nam van zijn zoon. Met de tas op het stuur fietste ik naar Maastricht om daar met de trein naar Utrecht te reizen en vandaar naar Kockengen te fietsen, waar bij het huis van Gerard Vianen mijn auto stond. ‘Wat kom jij doen?’, vroeg Alie zijn vrouw verbaasd. Ik vertelde haar dat mijn wielerloopbaan erop zat en met een brok in de keel en een dikke zoen namen we afscheid. Drie kwartier later zat ik thuis en ik voelde me ellendig.
Ik dacht aan de ontmoeting die ik eens had in het Antwerpse Sportpaleis met een oude Belgische stayer. Jos Verachtert kreeg tijdens een koers een klapband maar hij wist met veel stuurmanskunst op miraculeuze wijze overeind te blijven. Het hele sportpaleis bracht hem een staande ovatie. In het rennerskwartier complimenteerde ik hem, maar hij haalde zijn schouders op. ‘Ik had beter dood kunnen vallen’, zei hij met lege ogen. ‘Ik ben door mijn supporters op de koersfiets gezet en heb verder nooit iets geleerd. Wat moet ik verder in de maatschappij?’ Een paar maanden later las ik in de krant dat hij eerst zijn vrouw had vermoord en vervolgens de hand aan zich zelf had geslagen.
Ik was alleen thuis en raakte zo terneergeslagen van mijn eigen overpeinzingen dat ik zelfs iets van begrip voelde voor die vreselijke daad. Toen mijn vrouw thuiskwam en ik haar van mijn besluit vertelde, reageerde ze opgetogen. Ze ging direct plannen maken over dingen die we nu samen konden doen en ze zag ons al hand in hand achter de kinderwagen door het park wandelen. Nog diezelfde week pakte ik mijn oude beroep van machinebankwerker weer op en daarmee werd het fietsen weer een hobby in plaats van een beroep. De heimwee bleef echter nog jaren knagen zonder dat mijn vrouw, kinderen en de rest van mijn omgeving dat merkten. Het gevoel is niet uit te leggen en iedere keer als ik over het zwarte gat lees, gaan mijn gedachten terug naar die voorjaarsdag in 1970 toen ik tegen beter weten in voor een topprestatie ging, die er niet meer in zat. Partir c’est mourir un peu, zeggen de Fransen en dat zegt deze oud-renner uit Haarlem ze volmondig na.
Wil je meer verhalen lezen van Jan van der Horst? Klik dan hier.